|
|
|
De oudste generaties van de IJsselsteinse familie
Gijsbert Beijen, chirurgijn en burgemeester |
Op de pagina De kinderen van Dirck Janszoon Beijen worden de drie zoons en de drie dochters van Dirck Janszoon Beijen en Jannichgen Holl genoemd. Gijsbert Beijen (4.5) was waarschijnlijk de jongste van de drie zoons. Hij moet rond 1600 zijn geboren. Dat betekent dat hij in de twintig was toen zijn broers Jan en Harmen met een tussenpoos van enkele jaren overleden.
Getrouwd met Elisabeth van DijckIn 1626 trouwde Gijsbert met zijn plaatsgenote Elisabeth van Dijck. Het was een huwelijk binnen de kleine IJsselsteinse bovenlaag. Elisabeth was geboren in Geertruidenberg als dochter van Johan van Dijck en Beatrix Sollers. Johan van Dijck was kapitein bij het leger geweest en was enkele jaren eerder overleden. Zijn weduwe woonde daarna met haar kinderen in IJsselstein.Er ontstond omstreeks die tijd nog een tweede relatie tussen de families Beijen en Van Dijck: Elisabeths broer Lambert trouwde met Gijsberts zuster Hillichgen.
ChirurgijnGijsbert Beijen was het eerste lid van de IJsselsteinse familie van wie bekend is dat hij chirurgijn was. Het is niet bekend waar hij in de leer is geweest; het zou de hiervoor genoemde Jan van Kervel kunnen zijn geweest.Over het beroep van chirurgijn en over de leden van de familie Beijen die als chirurgijn hebben gewerkt, wordt meer gezegd op de pagina Chirurgijns en hun werk. Schepen en burgemeesterNet als zijn vader had Gijsbert diverse nevenfuncties. Hij was een of twee jaar diaken in de plaatselijke kerk en minstens twintig jaar lid van de schutterij, waar hij onder andere schutmeester was. Van 1639 tot 1652 was hij onafgebroken schepen van IJsselstein. In november 1652 werd hij benoemd tot burgemeester.Het overlijden en de nalatenschap van Gijsbert en ElisabethGijsbert kon de functie van burgemeester niet lang uitoefenen. Op 21 december 1652 maakte hij zijn testament, samen met zijn vrouw. Gijsbert was toen al ziek, en waarschijnlijk is hij niet lang daarna overleden. Op 22 november 1653 maakte Elisabeth een nieuw testament. Zij moet kort daarna overleden zijn, want op 20 februari 1654 werd de inventaris van de gezamenlijke nalatenschap van Gijsbert en Elisabeth opgemaakt.Bij hun overlijden lieten Gijsbert en Elisabeth zes kinderen na. De oudste twee, Johannes (5.4) en Dirck (5.5), waren volgens de toen geldende regels al meerderjarig. De andere vier kinderen waren nog minderjarig: Harmen (5.6), Jannichgen (5.7), Apher (5.8) en Eijchgen (5.9). De naam van de laatstgenoemde werd ook geschreven als Aechjen of Agatha. In haar testament had Elisabeth haar zoons Johannes en Dirck benoemd tot voogden over de minderjarige kinderen, en haar stadgenoot Balthasar Blanckebijl tot toeziend voogd. De hiernaast afgebeelde aanhef van de inventaris uit februari 1654 luidde: Staet ende Inventaris ende boedelcedulle van alle de goederen soo roeren[de] als onroeren[de], gelt, gout, silver gemunt ende ongemunt, renthebrieven, obligatien, Imboedel ende huijsraet, soo van bedden, veerkens, wollen, linnen, tin, houtwerck, aerdewerck en nijets van dien wtgesondert naergelaten bij Mr. Gijsbert Beijen in sijn leven Stadt Borgem[eeste]r tot Iselsteijn ende Elisabedt van Dijck gewesene echteluijden za[liger] ge[dachtenis], doen maecken bij derselve overledenen twee mundige soonen ende Mr. Balthasar Blanckebijl als gestelde toesien[den] vooght over d'andere onmundige kinderen ende mede erfge[namen] van[de] voors[chreven] overledenen. Uit het vervolg van de inventaris blijkt dat het gezin welvarend was. Gijsbert en Elisabeth bezaten drie huizen: een dat door henzelf bewoond was (in de Kloosterstraat in IJsselstein) en twee die verhuurd werden. Naast het nodige meubilair, huisraad en textiel waren ook veel schilderijen en prenten aanwezig, waaronder portretten van Gijsbert en van zijn zwager Lambert van Dijck. In november 1655 maakte Blanckebijl samen met Johannes en Dirck en onder goedkeuring van de weeskamer een eerste verdeling van de erfenis over de zes kinderen. Nadat Harmen en Jannichgen meerderjarig waren geworden, kregen ze in 1656, respectievelijk 1659 ook hun erfdeel uitgekeerd. In mei 1665 volgde een slotafrekening waarin Blanckebijl verantwoording aflegde over het beheer van de erfdelen van de twee jongste kinderen. Uit die afrekening blijkt dat Apher in de kost was geweest bij zijn broer Dirck en Eijchgen (Aechjen) bij haar broer Johannes. Blanckebijl had het kostgeld betaald uit de erfdelen van Apher en Eijchgen. Helemaal vlekkeloos verliep de afrekening niet. In april 1667 verzocht Apher het gerecht van IJsselstein om Blanckebijl te bevelen het laatste deel van het geld dat hij en Eijchgen nog te goed hadden zonder verdere vertraging uit te betalen. Verdere stukken daarover zijn niet gevonden, dus waarschijnlijk heeft Blanckebijl alsnog betaald. Alleen via Dirck werd de naam Beijen doorgegeven aan meer dan één volgende generatie. Hij is de hoofdpersoon van de volgende pagina. |
De volgende pagina De voorpagina |
Het inhoudsoverzicht De bovenkant van de pagina |
Zoeken op deze website Contact |