Van Edam via Dordrecht naar IJsselstein
Aan het eind van de vorige pagina werd vermeld dat de eerste Johan Franco Beijen (7.1) in 1706 in Edam werd geboren. Toen het jongetje bijna zes was, overleed zijn vader. In 1720, toen hij veertien was, hertrouwde zijn moeder Mechteld van Meerland en verhuisde hij met haar naar Dordrecht.
Johan Franco trouwde in 1731 in Meerkerk met Arnolda Catharina van Esch. Het paar ging in IJsselstein wonen en trok daar in bij Johan Franco's grootvader, de inmiddels 88-jarige oud-burgemeester Franco van Meerland. Johan Franco hielp hem met zijn zakelijke besognes.
Schepen van IJsselstein
Franco van Meerland overleed in 1734. Johan Franco Beijen was zijn belangrijkste erfgenaam. De erfenis was zo groot dat Johan Franco zich de rest van zijn leven over geld geen zorgen meer hoefde te maken. Hij erfde onder andere het huis van Franco van Meerland in de Benschopperstraat. Over dat huis, dat ruim anderhalve eeuw eigendom zou blijven van leden van de tak Johan Franco, is een artikel verschenen in het tijdschrift van de Stichting Historische Kring IJsselstein. De tekst van het artikel is te vinden via deze link.
Johan Franco Beijen trad ook in bestuurlijk opzicht in de voetsporen van zijn grootvader: hij was van 1735 tot 1748 onafgebroken schepen van IJsselstein. Het stadhuis van IJsselstein uit die tijd is hiernaast afgebeeld.
De Hernhutters
Johan Franco speelde vanaf 1736 een belangrijke rol bij de vestiging van de Hernhutters in Nederland. Zij waren een protestantse groepering die afkomstig was uit Bohemen en Moravië (het tegenwoordige Tsjechië) en in allerlei landen vervolgd werd. De toenmalige vrouwe van IJsselstein, prinses Maria Louise van Hessen-Kassel, had contacten met de leider van de groep, graaf Nikolaus von Zinzendorf. Zij bood hem aan om een aantal uit Denemarken verdreven Hernhutters te laten wonen in haar baronie. Johan Franco Beijen verkocht hun een huisje en een stuk land even buiten IJsselstein. De Hernhutters bouwden daar hun nederzetting 's-Heerendijk. Hieronder staat een aquarel van 's-Heerendijk uit 1744.
Ondanks de steun van de prinses hadden de Hernhutters voortdurend problemen met het stadsbestuur van IJsselstein dat nogal onder de invloed stond van de plaatselijke predikanten. Johan Franco Beijen was de enige stadsbestuurder die op hun hand was.
Geleidelijk aan raakte hij steeds sterker bij hen betrokken. In 1741 liet Johan Franco zich opnemen als lid van de Broedergemeente (de naam die de Hernhutters vaak gebruikten), overigens zonder uit de gereformeerde kerk te treden. Dat leidde tot grote conflicten met de kerkenraad en de synode. In veel brieven en in enkele boekjes die hij uitgaf nam Johan Franco het op voor de Hernhutters. Hij schonk en leende de Hernhutters ook grote sommen geld.
Desondanks werd de vestiging in IJsselstein geen succes. In 1747 verhuisden de Hernhutters naar Zeist, waar de Broedergemeente nog steeds gevestigd is.
Het gezin van Johan Franco
Johan Franco bleef in IJsselstein wonen. In 1750 werd hij vanwege zijn opvattingen over de Hernhutters geroyeerd als lidmaat van de gereformeerde kerk, ongeveer op hetzelfde moment waarop hij zelf voor het lidmaatschap bedankte.
Hij overleed in 1752. Johan Franco en zijn vrouw Arnolda Catharina hadden vijf kinderen gekregen. Er werden er maar twee volwassen: een dochter en een zoon.
Arnolda Catharina, die weinig ophad met de Hernhutters, probeerde na het overlijden van Johan Franco de leningen terugbetaald te krijgen. Dat lukte maar zeer ten dele.
Zes Johan Franco's
De hoofdpersoon van deze pagina was de eerste van een reeks van zes Johan Franco's van wie de voornamen steeds van vader op zoon werden doorgegeven. Voor de duidelijkheid duid ik deze Johan Franco's aan met de nummers I tot en met VI. Voor zover bekend hebben ze een dergelijke aanduiding zelf nooit gebruikt. De Johan Franco's II tot en met VI komen op de volgende pagina's ter sprake.
Fred Vogelzang over IJsselstein in de achttiende eeuw
|
|
In april 2010 verscheen een belangrijke studie over het bestuur van IJsselstein in het verleden. De historicus Fred Vogelzang, die in het dagelijks leven medewerker is van de Nederlandse Kastelenstichting en daarvoor bij het Erfgoedhuis Utrecht heeft gewerkt, promoveerde aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift met de titel 'Een woonplaats voor fatsoendelijke luyden'. De soevereine baronie IJsselstein 1720-1820.
Het onderzoek van Vogelzang was gericht op de bijzondere positie van de baronie IJsselstein (IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek). Tot 1795 was de baronie geen onderdeel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar een zelfstandig staatje dat bestuurd werd door de familie van Oranje-Nassau.
De hoofdvraag van de studie was welke invulling het bestuur van IJsselstein aan de soevereiniteit gaf, en hoe de buitenwereld daarmee omging. Verder onderzocht Vogelzang wat er veranderde vanaf 1795, toen de Fransen binnenvielen en de onafhankelijkheid van IJsselstein tot een einde kwam.
De tekst van het proefschrift is te vinden op de website van de Universiteitsbibliotheek Utrecht.
In november 2010 verscheen een vervolg op het proefschrift: een mooi uitgegeven boek met de titel 'Van boevenoord tot belastingparadijs' Het leven in IJsselstein in de achttiende eeuw. Fred Vogelzang schreef dat boek omdat hij na de afronding van zijn proefschrift nog talloze aantekeningen en verhalen over had die niet in het proefschrift pasten, maar wel een goed beeld gaven van het leven in IJsselstein in de achttiende eeuw. Het boek is uitgegeven door de Historische Kring IJsselstein.
De titels van het proefschrift en het vervolgboek hangen samen met de veranderingen die zich in de loop van de achttiende eeuw in IJsselstein voordeden. Eerst stond het stadje bekend als een plaats waar mensen die iets op hun kerfstok hadden terecht konden zonder bang te hoeven zijn om te worden uitgeleverd. Later veranderde dat: prinses Marie Louise van Hessen-Kassel, die tientallen jaren vrouwe van IJsselstein was, droeg er veel aan bij dat IJsselstein veranderde in een prettige stad met goede voorzieningen en lage belastingen. Dat trok mensen van buiten die iets te besteden hadden en rustig van hun rijkdom wilden genieten.
Een van de families die een belangrijke rol speelden in het bestuur van IJsselstein was de familie Beijen/Beyen. In het proefschrift en het vervolgboek noemt Fred Vogelzang dan ook op veel plaatsen leden van deze familie (waarbij hij de voorkeur geeft aan de schrijfwijze Beyen). Diverse gegevens over de familie heeft hij ontleend aan deze website en aan informatie die ik hem heb gestuurd. Omgekeerd heb ik aan zijn onderzoek informatie ontleend over sommige bestuurlijke activiteiten van de Johan Franco's II en III.
Wat Johan Franco I betreft vermeldt Vogelzang onder andere een rechtszaak in 1752 tussen Johan Franco en de autoritaire plaatsvervangende drost Jan Graves over een afrekening van de stadsfinanciën. Graves werd in het ongelijk gesteld. Nadat Johan Franco was overleden, werden er nieuwe rechtszaken gevoerd tussen Graves en Johan Franco's weduwe Arnolda Catharina van Esch. Die zaken werden uiteindelijk door de weduwe Beijen gewonnen. Vele jaren later, in 1764, werd Jan Graves door Marie Louise van Hessen-Kassel uit al zijn ambten ontslagen nadat Arnolda Beijen-van Esch een brief aan Hare Hoogheid had geschreven over machtsmisbruik en fraude door Graves.
|
|